Schrijfsite

Shrunk Expand

Verhalen

Liefde voor de natuur

Op onze Lagere School leerden we schrijven, rekenen enzovoort, maar ook werd geprobeerd ons liefde voor de natuur bij te brengen.  

Op 4 juni 1958 werd Barbera Cornelia Sanner geboren, die we ‘Bea’ noemden. Het wrange feit zou zich later voordoen dat deze zus ons ook het eerst zou ontvallen. Met die grote broers en zussen werd het nieuwe zusje behoorlijk verwend. Waarschijnlijk had ik in haar tienertijd het meeste contact met haar, want wij bleven van ons gezin het langste in het ouderlijk huis wonen.  Zij blijft  in mijn herinnering als een enigszins tragische figuur, die nogal wat pech in haar leven heeft gehad.

Ik heb al eens eerder verteld dat in ons gezin vele plakboeken zijn verzameld. In die van mij verschenen in de loop der jaren ook allerlei Sinterklaasrijmen, zelfs wanneer daar wel eens wat kritische opmerkingen aan mijn adres in voorkwamen. Zo lees ik bijvoorbeeld dat ik mijn zus Hennie niet meer mocht plagen, anders zou Zwarte Piet mij naar Spanje dragen. Niettemin viel mij dat jaar onder andere een mooie figuurzaag ten deel en een echte buldogtractor. 

Op onze Lagere School hadden we natuurlijk niet allen onderwijzeressen, maar ook onderwijzers. In Nieuwendijk was het echter traditie om deze mannen ‘mesjeu’ te noemen. Een gevolg van de aanwezigheid van het Instituut Hasselman, een jongensinternaat dat aan het eind van de 19e eeuw aan de Buitenkade gevestigd was. De voertaal was er Frans, vandaar.

In mijn jeugd bestond het markante gebouw nog steeds, nadat het inmiddels al verschillende andere functies had gehad. In de volksmond heette het echter nog steeds het ‘Instituut’.  Overigens, in de 4e en 5e klas had ik mesjeu Kwetters, naar ik meen een goede leerkracht. Tot nu toe hadden we ons op school vooral beziggehouden met de leervakken: Bijbelse Geschiedenis, Psalm, Lezen, Schrijven, Rekenen en Nederlandse Taal. In de vierde klas kwamen daar Vaderlandse Geschiedenis en Aardrijkskunde bij. Blijkbaar niet heel moeilijk want ik scoorde daar allebei een acht voor. In ons rapportboekje werd daarnaast ook nog een waardering toegekend aan ons Gedrag en Vlijt. Meestal resulteerde dat voor mij in een acht, maar soms was ik blijkbaar eens ondeugend en ging er voor Gedrag een puntje af.

 

Naast de genoemde lessen werd ook op school geprobeerd ons liefde voor de natuur bij te brengen. Bij mij resulteerde dat onder meer in het verzamelen van allerlei vogeleitjes. Met een naald prikte ik aan beide uiteinden een klein gaatje en blies daardoor de inhoud eruit. Ik vroeg mijn moeder om blikjes uit de keuken te bewaren. Die maakte ik goed schoon, verfde ze in verschillende kleuren en legde er een beetje hooi in. Daarop drapeerde ik vervolgens elk ei afzonderlijk.

Daarnaast ben ik later nogal onder de indruk van mijn in de eerste klas zelfgetekende konijnenhok. Je kunt wel zien dat wij thuis volop van die beesten hadden. Ook, zoals eerder verteld, kippen, eenden en ander kleinvee rond huis. We groeiden er mee op dat die dieren regelmatig geslacht werden en op ons bord verschenen. In geval van konijnen kon de pijn een beetje gecompenseerd worden door een extra zakcentje. Bij de slacht werd de vacht van een konijn afgestroopt en binnenstebuiten gekeerd. Die werd dan opgehangen om een tijdje te drogen. Vervolgens kwam er een opkoper van het konijnenbont en kregen we een kwartje (25 cent) per vacht.

Verder maakten van onze flora en fauna ook de eigen groenten en fruit deel uit.  Wij mochten als kinderen  weleens  een  handje helpen bij het oogsten daarvan. In die tijd waren er nog geen koelkasten en vriezers. Het conserveren van groenten en fruit moest gebeuren door ‘inmaken’ of ‘wecken’. Inmaken (ook wel ‘inleggen’ genoemd) gebeurde met zout in een ‘Keulse pot’, een pot van geglazuurd aardewerk. Voor het wecken werden glazen potten gebruikt, die werden afgesloten met een rubberen ring.    Het land voor de groenten moest natuurlijk ook bemest worden. Onder meer de konijnenhokken leverden daartoe het benodigde materiaal. Een andere bron vormde de ‘poepdoos van opoe’. Wij hadden wel binnen een toilet, maar opoe gaf er de voorkeur aan om naar het huisje buiten te gaan. Deze wc was niet op de riolering aangesloten, maar bezat een ‘beerput’ die één keer per jaar leeg geschept moest worden. Toen ik daar sterk genoeg voor was, mocht ik mijn vader daarbij helpen. Er werd een lange stok aan de handvaten van een zinken wasteil gebonden. Met een ‘puts’, een emmer aan een lange steel, werden de fecaliën uit de put in de teil geschept en vervolgens het land opgedragen. Een grondige schoonmaakbeurt was daarna wel gewenst. 

  

  Naar de basisschool

Nog maar kort woonachtig in Nieuwendijk stond mij op zesjarige leeftijd een volgende uitdaging te wachten. Een nieuwe levensfase brak aan toen ik naar de basschool ging.  

Basisschool 1955-1956

Hoewel ik net zo lief thuis was gebleven, vonden mijn papa en mama dat ik maar eens naar school toe moest. Tot nu was ik er eigenlijk goed vanaf gekomen, want een kleuterschool bestond op dat moment nog niet in Nieuwendijk. (Die werd geopend op 29 maart 1956, zodat zus Hennie er wel heen kon). Dus werd ik in het najaar 1955 bij juffrouw Wijnands afgeleverd, op wat toen nog de ‘Lagere school’ heette.

Het verhaal over die eerste ervaringen werd wereldberoemd onder alle familie en kennissen en is, samen met mijn eerdere escapades uit de box, menigmaal verteld. Het vormde ook de basis voor mijn verhaal ‘Geboortestreek’, dat jaren later onder meer in de bundel ‘Doorloper’ (2009) verscheen. Het kwam hier op neer dat juffrouw Wijnands op een dag met een klap een stapel schriften op mijn schoolbank gooide en “Deel uit!” riep. Ik zat namelijk vooraan, tegenover haar lessenaar. Zij had in die periode problemen met de hoofdonderwijzer, waardoor ze wat kribbig was. Ik dacht echter dat zij boos op mij was, zeker toen ze een rode krul zette door de sierlijke letters die ik had geschreven. Ik was zeer teleurgesteld, want ik had er mijn uiterste best op gedaan en dacht nu dat ik het helemaal fout deed.

Thuis vertelde ik niet meer naar schoolde te willen omdat de juffrouw alleen maar tegen mij mopperde en mij heel dom vond. Mijn vader maakte een praatje met juffrouw Wijnands en vanaf dat moment verschenen er stempels en de plaatjes in mijn schriften. Ik leerde toch letters schrijven. De letters werden woorden, de woorden zinnen en pas veel later kwamen de verhalen. Ik had dat jaar voor schrijven een 6,5 in mijn rapportboekje staan, een 8 voor Nederlandse Taal en een 10 voor Psalm.

Op de schoolfoto sta ik overigens vierde van rechts op achterste rij.

In 1956 sloegen Russische tanks in Hongarije hardhandig een burgeropstand neer. Het Amerikaanse computerbedrijf IBM bracht de eerste commerciële computer met een harde schijf op de markt. In Nederland stond Johnny Jordaan met drie platen in de Top Tien.

In mijn persoonlijke levensgeschiedenis gebeurde er niet echt iets bijzonders; mijn leventje kabbelde rustig voort. Er werd een fraaie schoolfoto genomen, op een paard dat zo van een draaiorgel wegelopen zou kunnen zijn. Hoewel het stevig met een ijzeren stang vastzat, was ik er aan mijn gezicht te zien toch niet helemaal gerust op. Slechts een bescheiden glimlachje kon er vanaf.

 Ook in de tweede klas van het cursusjaar ’55-’56 gaf mijn rapport een laag cijfer voor schrijven aan, terwijl de inhoudelijke kant van de taal nog steeds goed scoorde. Daarnaast kon de eerste creativiteit worden ontplooid. Diverse tekeningen heb ik jarenlang gekoesterd. Ook de van reepjes gekleurd papier gevlochten boekenlegger was lang de moeite van het bewaren waard.

In de derde klas van de ‘School met den Bijbel’ te Nieuwendijk kreeg ik een andere juffrouw. Blijkbaar klikte het met deze juffrouw Van Stempvoort beter, want in mijn plakboeken kom ik zelfs enkele aanzichtkaarten van haar tegen. Bovendien ging de waardering voor mijn schrijfwerk langzamerhand omhoog tot een 7,5. Tevens is aan het bewaarde tekenwerk te zien dat dit zich langzamerhand verder ontwikkelde. Aan de verschillende verhoudingen moest nog wat gewerkt worden, maar er was al wel sprake van een zekere compositie. Overigens zijn de ansichtkaarten uit die periode ook ware kunstwerkjes.

Onderweg naar school kwamen we langs een winkeltje van de Végé, waar je al voor een paar cent snoep kon kopen. Wij noemden de winkelier dan ook ‘Huib Cent’. Op een keer werd mevrouw Sanner door hem op de hoogte gesteld dat haar dochtertje toch wel erg vaak van zijn klandizie gebruik maakte. Toen kwam aan het licht dat de spaarpot van mijn zus bijna leeg was.    

Later kwam Gerrit de Heus in de zaak en die raakte blijkbaar bevriend met mijn ouders, want ik weet nog dat we een keer bij hem op bezoek gingen. Terwijl pa en ma van koffie werden voorzien en Hennie en ik ranja (sinaasappellimonade) kregen, werd er ook op ontbijtkoek getrakteerd. Helaas werd ik daarbij vergeten, maar ik durfde er niets van te zeggen.

Een volgende keer meer over de school. 

Naar Nieuwendijk

Mijn eerste levensjaren bracht ik door in het Brabantse Rijswijk. Ik was net vier jaar geworden, toen in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 een watersnoodramp zuidwest Nederland teisterde. Kort na de watersnood vertrok de familie Sanner naar Nieuwendijk (N. Br.).  

Nieuwendijk was een dorp in het Land van Heusden en Altena, bestaande uit twee uitgerekte gehuchten langs een dijk. Bij welke gelegenheid dit lint werd doorgeknipt is niet zo duidelijk. Het schijnt dat een kadastraal ambtenaar op een dag een piketje sloeg aan de voet van de dijk, vlakbij een door het binnenland lopende boezem. Vanaf toen hoorde het dorpsdeel ‘Nieuwendijk’ (De Sluis), dat ten zuidoosten daarvan lag, bij gemeente Almkerk; het noordwestelijke dorpsdeel ‘Kille’ (De Kil) kwam bij gemeente Werkendam.

In De Sluis waren de meeste voorzieningen gevestigd, zoals de kerk, de lagere school, enkele ambachtelijke bedrijven en aannemers in de weg- en waterbouw, zeg maar: de elite. Aan De Kil lag de begraafplaats en woonden vooral griendwerkers, rietsnijders en boerenknechten. De onderlinge verhoudingen waren door dit standsverschil niet altijd even optimaal. Kinderen uit Kille werden bijvoorbeeld op school uitgejouwd met: “De Sluis die blinkt en de Kil die stinkt”. Door het gescheiden bestuur werden de tegenstellingen nog eens versterkt. Nieuwendijk ontwikkelde zich verder en Kille bleef voornamelijk een arbeidersbuurt.

Net aan de verkeerde kant van de boezem lag in Kille, aan de Kildijk nummer 8 een oude boerderij. Volgens de gezinskaarten van de bevolkingsregistratie in de gemeente De Werken en Sleeuwijk 1930-1940 woonden in die periode op Kildijk 8 in Nieuwendijk: Teunis Dekker en Barbera Zwijnenburg

Barbara stond bekend als Beth van de Haai. Genoemd naar het gebied ‘De Heide’ waar ze woonde. Het was een mondige en kranige vrouw, die naar verluid met een kruiwagen vol mest via een smalle plank over een sloot liep. Teunis Dekker de man van Beth, was volgens dezelfde bron een stille man, die altijd zat te lezen. Dat mijn overgrootmoeder bekend stond als een ‘haaibaai’ is misschien ook wel te verklaren uit het feit dat ze haar echtgenoot ruim 15 jaar overleefde.

Teunis en Barbera waren de ouders van mijn opoe Drika Dekker, die met Jan den Dunnen  trouwde. Zij woonden een klein stukje verder in het dijkhuis Kildijk 12, dat later door een grote brand verwoest zou worden. Nadat Beth van de Haai in 1953 overleden was, kocht mijn vader het pand Kildijk 8 dat overigens zo’n twintig meter vanaf de dijk lag. Aan de andere zijde van de dijk lagen de Biesbosch-polders.   

In het huis was nog duidelijk te zien dat ook hier het water hoog had gestaan. Het betrof een met riet afgedekt bouwwerk. Globaal bevatte het op de begane grond van links naar rechts een grote houten schuur, in het midden onze woonruimte en aan de rechter kant het woongedeelte waar opa en opoe Den Dunnen later kwamen wonen. Daarboven verschillende zolders, waar diverse  slaapplekken en bergruimten verschenen, later ook een gezellige hobby- en studeerkamer

Wat ik me nog van mijn jeugd herinner, is dat het in ons huis s’-winters bar koud was. Alleen beneden in de woonkamer bevond zich een kolenkachel, die ma ’s-morgens aanmaakte wanneer ze als eerste opstond. Als het vroor stonden de bloemen op de ruiten van onze slaapkamers en lag de rijp op de dekens.

Er lag een groot erf omheen, met fruitbomen, en altijd liepen er kippen, eenden, konijnen, of andere kleine dieren rond. Jarenlang werkte pa er aan en creëerde voor het hele gezin een heerlijk woonoord. Extra interessant doordat er naast ons nog een boerderij in originele staat was van buurman Vermeulen.

Ons huis aan de rand van de Biesbosch was altijd een gastvrij onderdak voor vele familieleden en vrienden, die ook regelmatig logeerden in een van de vier slaapkamers, of een bed kregen op een van de zolders.

Het duurde een poosje voordat ik vriendjes had in Kille. Vanaf de tijd dat ik naar de Lagere School in Nieuwendijk ging, ontstonden er ook contacten in dit dorpsdeel. Vanwege de boeiende plek kwamen kinderen uit beide dorpsdelen graag bij ons spelen. Daarom had ik als jochie van een jaar of tien niet véél last van de onderlinge na-ijver. (Zie ook het verhaal ‘Geboortegrond’ in de bundel Doorloper). We speelden bijvoorbeeld verstoppertje, gingen hoepelen met een stokje op de velg van een fiets, of bouwden hutten.

Overigens moest al dat geklus aan het oude huis gecombineerd worden met de baan van mijn vader. Eerst als onderhoudsmonteur op een grote boerderij op polder De Muggenwaard in de Biesbosch.  Later werkte hij bij het garagebedrijf van J. Versteeg in Nieuwendijk en vervolgens jarenlang bij Cebeco, een bedrijf voor landbouw-mechanisatie.




  



Reacties zijn gesloten.