Schrijfsite

Shrunk Expand

Verhalen

Zes dames in de kerk

In de huidige samenleving is er het streven om mensen genderneutraal te bezien. Er was een tijd dat mannen de dienst uitmaakten, zeker binnen kerkgemeenschappen. Het is wel aardig om terug te kijken hoe jongeren probeerden vrouwen bij het kerkenwerk te betrekken.

In september 1970 ging ik met Klein Verlof, dat wilde zeggen dat ik weer gewoon burger was. Daarbij moest ik even mijn weg zien te vinden. Behalve dat ik zelf een stukje levenservaring rijker geworden was, bleek ook mijn omgeving niet meer helemaal hetzelfde dan ruim een jaar geleden. Zo kon ik bijvoorbeeld na mijn diensttijd wel bij mijn werkgever ‘Fort’ terugkomen, maar mijn plekje op de tekenkamer was bezet. Ik was een aantal jaren bouwkundig tekenaar geweest, maar nu mocht ik de werkvoorbereider gaan assisteren.
In het begin was ik daar niet zo blij mee. Wat ik dan wel wilde wist ik ook niet zo goed. Daarom vroeg ik via het Arbeidsbureau een beroepskeuzeadvies aan. Daar kwamen onder meer suggesties uit in de richting van het werken met gehandicapte kinderen, werkmeester in een jeugdgevangenis, groepsopvoeder bij de kinderbescherming, werkleider arbeidstherapie en handelscorrespondent bij een houtfabriek of aannemersbedrijf.
Ik besloot eerst maar eens mijn nieuwe functie uit te proberen. Fabrieksbaas Henk vond het efficiënter als ik bij hem in zijn kantoortje midden in de fabriekshal kwam zitten. Dat was een heel nieuwe ervaring en ik was daar geruime tijd best tevreden mee. Tot mijn taken behoorden onder meer het maken van paklijsten voor de materialen die nodig waren voor het bouwen van een nieuwe systeembungalow. Daarnaast moest ik de voorraad bijhouden van alle materialen in het magazijn en elders in de fabriek.

Na mijn diensttijd pakte ik ook mijn studie bij de Stichting Bouwkundig Studiecentrum Dordrecht weer op. Ik besloot geen examen af te leggen ten behoeve van een diploma, maar wel te gaan voor een Verklaring dat ik die vijf studiejaren met goed gevolg had afgerond. Deze Verklaring ontving ik inderdaad, zij het dat daar per abuis van vier cursusjaren werd gespro-ken. Er was een cijferlijst met de resultaten van het laatste cursusjaar bijgesloten.

In het jeugdwerk was eveneens een en ander veranderd. Ik had wel contact gehouden en was ook met sommige activiteiten bezig gebleven. Maar bij de jeugdvereniging voelde ik me niet meer op mijn plek. Ik werd gevraagd om de leiding op me te nemen van de jeugdclub voor jongeren van 15 en 16 jaar. Dat was heel leuk om te doen, maar ook best inspannend en je zat er elke zondag aan vast. Gelukkig kwam vriend Jaap mij een jaartje later assisteren.
Langzaam groeide mijn aandeel in het jeugdwerk verder. Ik nam opnieuw de taak op me om de belangen van het kampwerk van het Landelijk Centrum voor Gereformeerd Jeugdwerk (LCGJ) te behartigen. Vanuit ons dorp kampeerden er in 1971 bijna 70 deelnemers en 3 stafleden in verschillende kampen. We waren weken druk met de voorbereiding van die jeugdkampen. Naast de contacten met het LCGJ, ter plaatse reclame maken, aanmeldings-kaarten laten in vullen door de deelnemers en vervoer naar de kampen regelen.
Jaap en ik gingen op een zaterdagmiddag in juli met een flinke groep van zo’n twintig leden van onze jeugdclub naar een kamp in Velsen/Santpoort. We werden door ouders en vrijwilligers met auto’s gebracht, inclusief een vrachtwagentje vol fietsen.
Na een hartelijke ontvangst op de kampeerboerderij en nadere kennismaking volgden enkele spelen. Tijdens een avondwandeling schijnen volgens het kampverslag de eerste verlovingen al tot stand gekomen te zijn. In ieder geval was het heel gezellig, zo met al die knuffelende tieners bij elkaar. Ook wel een beetje aanstekelijk voor de stafleden, twee van hen trouwden een jaar later met elkaar.
Een week lang hadden we met diverse activiteiten veel plezier. Iedereen was van mening dat het een heel geslaagd kamp was en er werd luid geroepen om een reünie. Omdat Nieuwendijk het grootste aantal deelnemers leverde, organiseerden wij in oktober een weekend in ons dorp. Dat werd eveneens heel gezellig. Het was ook wel grappig om naar aanleiding van het kamp nog verschillende kaartjes en brieven te ontvangen. Een van de meisjes stuurde me zelfs drie brieven van elk zo’n vier kantjes.

De Jeugdraad -waarvan ik lange tijd secretaris was- vormde het overkoepelend orgaan voor de verschillende onderdelen van het jeugdwerk. Voor de afstemming van organisatie en activi-teiten van de jeugdclubs was er een werkgroep, die ook zorgde voor gespreksmateriaal en handenarbeid suggesties. Om het onderlinge gesprek en betrokkenheid tussen de leiders en leidsters van de clubs te bevorderen, kwamen die maandelijks bij elkaar. In oktober 1972 hadden deze leiders en leidsters de verantwoordelijkheid over zes jeugdclubs met in totaal zo’n 125 leden.
Aan mij de eer om het geheel als mentor te begeleiden en de groep te vertegenwoordigen in de Jeugdraad.

Als jeugdwerkers hielden wij ons ook bezig met kerkdiensten. Veel diensten waren gedateerd en afgestemd op oudere leden. Traditiegetrouw werd het jeugdwerkseizoen met een jeugddienst geopend. Op zich natuurlijk goed om jongeren wat extra aandacht te geven, maar eigenlijk zouden er geen jeugddiensten georganiseerd hoeven te worden, als de jeugd zich in de gewone kerkdiensten thuis kon voelen. Waar we feitelijk aan dachten was dat er een soort gezinsdiensten moesten komen, waarin ook voor vrouwen meer plaats ingeruimd werd.
Om een klein begin te maken gingen we op een zaterdagmiddag op pad en vroegen een aantal dames of zij in onze jeugddienst wilden collecteren. In de diensten waren gewoonlijk zes collectanten nodig. De eerste dame wilde het gelijk doen, maar voor we nummer twee bereid vonden duurde het nog wel even. Er waren vrouwen die het liever niet deden, die niet durfden, die bang waren om daarna in de kerkenraad gekozen te worden, die niet van plan waren om naar de kerk te gaan, die visite kregen, die uit wilden gaan, die vonden dat de jeugd dat zelf maar moest doen, enzovoort.
Maar we gaven het niet op. Tegen etenstijd hadden we vijf vrouwelijke collectanten en twee dames die een volgende keer wel mee wilden doen. Niet ontevreden gingen we eerst eten, om daarna onze inspanningen voort te zetten. Uiteindelijk vonden we op het 22e adres onze zesde dame. Of dit veel geld in de collectezak heeft gebracht, weet ik niet meer. Wel dat die gezins-diensten en vrouwen in het ambt er later inderdaad zijn gekomen.

La Courtine

(Geplaatst februari 2025)

Ook in 1970 moest ik mij in dienst stellen van Koningin en Vaderland.
Nauwelijks hersteld van de zware oefening ‘Pantserstorm’, gehouden vlak voor Kerst, maar vol goede moed.

Begin januari behoorde ik tot de groep dienstplichtigen die vanuit Oirschot een paar dagen naar het Luchtdoelartillerie Schietkamp in Den Helder werd gezonden. We kregen daar een basisopleiding voor boordschutter. Onze AMX-pantser-voertuigen waren bewapend met een .50 mitrailleur, waar we alles over moesten weten. Het leukste vonden we natuurlijk om echt met scherp op kleine vliegtuigjes in de lucht te mogen schieten.

Vanaf 17 tot 29 januari gingen we voor het eerst in het buitenland oefenen. In het Duitse dorpje Sythen nabij Haltern werden we gastvrij ontvangen, met name in het café waar we bij gelegenheid een biertje konden drinken.

In maart volgde een oefenperiode in legerplaats Hohne, ten oosten van het mooie stadje Celle. Het was een koud. Buiten lag er sneeuw, waarin we ons te voet moesten verplaatsen en op onze buik schietoefeningen deden. Binnen in de kale barakken was het flink poetsen geblazen om onze wapens niet te laten roesten. We moesten ons warm houden door voldoende briket-ten in de kolenkachel te gooien en door water te koken op de door onszelf meegenomen gasbrandertjes voor koffie, thee of soep.
We deden ook oefeningen met onze AMX-en over de heide. Daarbij konden we nog goed de sfeer van de Koude Oorlog ervaren wanneer we door verlaten streken reden. Lege of ingestorte gebouwen of een achtergelaten militair voertuig. Een lugubere aanblik, die ons extra op de hoede liet zijn, maar niet kon voorkomen dat een van onze voertuigen op een keer wegzakte in de door sneeuw bedekte modder.

Intussen was ik bevorderd tot soldaat eerste klas en als kameroudste het aanspreekpunt van ons peloton. Ik verzorgde vervoersbewijzen, vertegenwoordigde de groep in het overleg met de compagnies- en bataljonscommandant en bemiddelde daar waar nodig was.

In april mochten we naar Sennelager, nabij Paderborn. Ik verzorgde Duitse Marken voor de dienstplichtigen. Vervolgens vertrok ik met vijf anderen als kwartiermaker per 3-tonner. De hoofdmacht volgde later per trein.
Eerst oefenden we tactische verplaatsingen in het veld. Voor soldaten een saai lang wachten op het volgende commando. Als het zonnetje scheen was de verleiding heel groot om de helm af te zetten en even iets te eten of een sigaretje te roken. Maar natuurlijk verscheen dan net een inspecteur. Een van onze groepscommandanten werd gedegradeerd omdat zijn manschappen ver van hun voertuig werden betrapt.
In het tweede deel verplaatsten we ons met pantserinfanterievoertuigen over de weg. Het was prachtig om door de heuvels te trekken en dorpjes te doorkruisen waar meisjes aan de kant naar ons zwaaiden, soms zelfs een rok optilden. Een beetje afkoeling van de militairen kon geen kwaad en daarom werden we aan het eind ergens in de wildernis gedropt, om door snelstromende beken onze voertuigen weer zien te vinden.

Kort daarna hadden we in Oirschot een rugbywedstrijd. Iets te enthousiast schopten we met z’n tweeën tegelijk tegen het leer, waardoor ik mijn rechter grote teen brak. Dat betekende eerst drie weken lichte dienst. Daarna begonnen de trainingen voor de vierdaagse, waar onze compagnie ook aan mee zou doen. Dat marcheren was niet mijn sterkste kant, dus bracht ik nog een bezoek aan de Geneeskundige Dienst. Met als gevolg dat ik allerlei hand- en spandiensten mocht doen.
Gedurende de wandelvierdaagse in Nijmegen werd ik als verzorger ingezet. Ik moest het parcours per fiets af leggen en onderweg onze manschappen van het nodige eten en drinken voorzien. Verder diende ik voor allerlei dienstverlening beschikbaar te zijn. Soms had ik het daar best druk mee, maar er waren ook momenten dat ik de hospik bij kon staan als hij overbelast was.

Van 13-31 augustus gingen we op oefening naar La Courtine in Frankrijk. In de periode 1959-1964 een bekende oefenplaats voor Nederlandse militairen. Het leverde Rijk de Gooyer een hit op. La Courtine was een plaatsje globaal halverwege Limoges en Clermont-Ferrand. Het kon er overdag vrij warm zijn en ‘s-nachts behoorlijk koud.

In 1970 werd opnieuw materieel per spoor overgebracht. De circa 1600 militairen uit Oirschot en Ermelo vertrokken op een avond per bus en waren de volgende middag ter plaatse.
Het oefenterrein was erg heuvelachtig, met daartussen dalen voorzien van beken en moeras-sen. Als korporaal was ik waarnemend groepscommandant. Dat hield onder meer in dat ik tijdens een oefening een AMX door dit ruige terrein moest leiden. In dit pantservoertuig bevonden zich zo’n tien tot twaalf infanteristen. Misschien hoorde de bestuurder mij niet goed, maar we reden dwars door de struiken een ondiepe kloof in. Er moest een sterke Leopard-tank aan te pas komen om ons vlot te trekken.

Naast de oefeningen was er in de weekenden gelegenheid voor uitstapjes. We bezochten de meren van Neuvic en de plaats La Bourboule. In die plaats ontmoetten we een Nederlands meisje dat daar met haar familie woonde. Ze fungeerde als gids voor ons groepje en leerde ons ook iets over gewoonten. Geen bier of flessen ‘Vin Ordinair’ bij het eten. Verstandiger was een fles wat betere wijn en een karaf water.
We moesten wel wennen aan het Franse eten. Er zat overal knoflook in, behalve in jam dus dat namen we rijkelijk veel. Je moest daarbij ook op je maag letten, want een teveel aan toiletbezoek was niet aan te bevelen. De hurktoiletten zorgden er voor dat ik mijn pas verworven Rolston-aansteker in de riolering zag verdwijnen.

Voor mij was dit een waardig slot van de militaire dienst. Want door het aantrekken van de economie in Nederland ontstond er een te kort aan mensen in de bouwwereld. Om dit op te vangen werd er een mogelijkheid aan dienstplichtigen geboden voor twee maanden diensttijdverkorting. Ik maakte hier gebruik van en kon direct na La Courtine mijn PSU gaan schoonmaken en inleveren.

O ja, La Courtine was ook een goede gelegenheid om aan mijn image te werken. Na in drievoud een schriftelijk verzoek bij onze kapitein te hebben ingediend, kreeg ik toestemming om mijn baard te laten staan. Ik moest mijn meerdere wel beloven dat ik hem niet meteen na de oefening zou afscheren en het mijn werkelijke voornemen was met een baard door het leven te gaan. Daar stemde ik mee in en daar heb ik me mijn verdere leven aan gehouden.

Militaire dienst

(Geplaatst januari 2025)

Bij de tijdreis naar de eerste twintig jaren van mijn leven ben ik aangeland in1969,
het jaar dat in het teken stond van de militaire dienst.

Van 1950 tot 1996 ontvingen jongens op hun 18e een oproep om gekeurd te worden of ze geschikt waren voor militaire dienst. Ik werd goedgekeurd en moest mij op 14 juli 1969 melden bij de Generaal Majoor De Ruyter van Steveninck kazerne op de legerplaats Oirschot. Als rekruut was ik ingedeeld bij het 16e Pantser Infanterie bataljon, het Regiment Limburgse Jagers. We kregen eerst een basisopleiding van twee maanden, gevolgd door een voortgezette opleiding van eveneens twee maanden en de verdere parate diensttijd van twaalf maanden.

Wat van die eerste dagen vooral bleef hangen was het gevoel dat we binnenstebuiten gekeerd werden, onze armen lek geprikt leken en we doodop waren van al het lopen en sjouwen.
Twee dagen na aankomst moest ik naar de kapper, ondanks dat ik kort tevoren mijn plaatselijke barbier al had bezocht. Want mijn haardracht scheen niet te passen bij die van een infanterist. Gelukkig bleek het hanteren van de beruchte bloempot niet meer te bestaan. Het was vooral mijn nek die geacht werd meer frisse lucht te kunnen inademen.
Die avond was bestemd voor het met ‘blenko’ behandelen van onze ransel, patroontassen en riemen om deze waterdicht te maken. In de daaropvolgende nacht werd de jonge heer van een kamergenoot met de betrokken dikke, groene pasta ingesmeerd tijdens zijn slaap. Hij was daar de volgende ochtend niet zo blij mee, want het spul ging er bijna niet meer vanaf.

Al snel vond onze eerste bivak plaats. We leerden hoe je een tentje op moest zetten. Iedereen bezat bij zijn PSU (persoonlijke standaard uitrusting) een halve tent, die je moest vastknopen aan het exemplaar van een collega. Je kon er net inzitten c.q. liggen en uiteraard moest ook je PSU er nog bij. We werden ’s-avonds flink afgepeigerd door allerlei oefeningen. Voor we echter om kwart over één de tent in konden kruipen was er nog instant ossenstaartsoep met een eitje, wat prettig aanvoelde in onze vermoeide lichamen, maar de frisse lucht in ons onderkomen niet bevorderde. Maar we hoefden niet lang in onze tenten te verblijven, want om half zeven was er een veldloop. Daarna mochten wij ons opfrissen met een beetje koud water in de buitenpot van onze helm.
Aan het eind van de oefening moest het groepsgevoel versterkt worden door met z’n drieën zelfstandig naar de kazerne te lopen. Dat bleek verder dan we gehoopt hadden.

Wat me uit de eerste maanden lang bijgebleven is, betrof een ongelukje op de terugweg van een veldloop. We moesten over het hekwerk rond het kazerneterrein klimmen. Daarbij bleef de ring van een soldaat met vinger en al aan een spijl van het hek hangen bij het omlaag springen. De helft van ons viel flauw. Ik hoorde trillend iemand zeggen: “Ja, dat komt er van als je je sierraden niet af doet tijdens een oefening.”

Een ander gedenkwaardig moment ontstond op onze kamer. Een van de medesoldaten probeerde vanaf het begin duidelijk te maken dat hem in militaire dienst zetten de grootst denkbare vergissing was. Hij deed zoveel als hij kon fout en suggereerde dat hij heimwee had. Eerst zagen wij hem als een aansteller. Wat later als een drukker, die zijn maten overal voor liet opdraaien. Op een keer ging hij helemaal door het lint. Het schuim verscheen op zijn lippen en schreeuwend liep hij door de barak. Plotseling tilde hij een metalen kast op en gooide die door de ruimte. Hij zou de tent misschien afgebroken hebben, als niet een heel stel jongens op hem dook en in bedwang hield. Inmiddels was alarm geslagen en kwam er kader opdraven. Onze kamergenoot werd meteen afgevoerd en wij hebben hem nooit meer terug gezien. “Afgekeurd wegens S5,” werd gezegd. Bij een S5 werd je onstabiel en ongeschikt voor militaire dienst geacht en dat leverde ook in de burgermaatschappij nogal eens problemen op wanneer je bijvoorbeeld bij de overheid wilde gaan werken.

Met vallen en opstaan leerden we ons te handhaven in deze bijzondere cultuur. Er ontstonden er ook vriendschappen, die er mede voor zorgden dat ik mijn latere levenspartner vond.

Een van de zwaarste oefeningen was ‘Pantserstorm’, gehouden vlak voor Kerst. We leerden hoe je je door vijandelijk gebied moest verplaatsen. Naast het gebruikelijke vele loopwerk staken we de Bergsche Maas bij Raamsdonksveer per vlot over. Ook moesten we ervaringen opdoen ten aanzien van de voeding. Geen CADI-wagen deze keer, die gevulde koeken of andere lekkernijen op het veld aanvoerde, maar zelf actief aan de slag. Er werden in een stuk bos kippen losgelaten, die we moesten vangen, plukken en braden. Sneeuw smelten voor water, een vuurtje zien te maken en verder werken met de spullen die je bij je had. De meeste jongens walgden van die kippen, durfden ze niet de nek om te draaien. Zelf had ik zo’n honger dat ik mijn botte zakmes ijverig ging hanteren en het lichtelijk verbrandde vlees toch met smaak consumeerde.
Ik herinner me ook nog een avond in de Drunense Duinen. We hadden strenge orders gekregen om onze bivakplaats niet te verlaten. Toen we echter onze staf iets over een cafeetje hoorden fluisteren en hen het terrein zagen verlaten, besloten wij ook in actie te komen. Met een klein groepje kropen we onder een hekwerk door om niet langs de wachtpost te hoeven. Toen liepen we op goed geluk op een lichtje af. Dit bleek boscafé De Rustende Jager te zijn. Hier voelden wij ons als Limburgse Jagers natuurlijk meteen thuis, zeker toen we een verfrissend biertje voor ons hadden staan.
Even kregen we het een beetje benauwd toen we onze majoor in het oog kregen. Hij zag er echter goedgemutst uit. Naarmate de avond vorderde werd hij steeds lolliger en verbaasde ons door de enorme hoeveelheid drank hij die naar binnen goot. Uiteindelijk kon hij nauwelijks meer op z’n benen staan, zodat we hem tussen ons in mee naar het kamp terugnamen. De wacht liet ons ongehinderd passeren na onze mededeling dat wij de majoor kwamen thuisbrengen.
Hoewel volledig bijgetankt, wilde de verdere tocht de volgende morgen niet erg best lukken.
“Kom kerels, de paden op en lanen in,” riep de majoor met hese stem.
De volgende dagen konden we flink afkoelen, want de winter sloeg toe. Met temperaturen van ruim onder nul moesten we op het veld bivakkeren, zelfs een nacht alleen in onze slaapzak zonder tentje. Gevolg was velen dienstplichtigen die de kerstdagen ziek thuis doorbrachten. Echter weer wel een ervaring rijker.

(Op deze bladzijde slechts 3 verhalen. Alle oudere afleveringen zijn verwijderd)

  



Reacties zijn gesloten.